ROOM-EI

Onze jongste dochter, vier jaar oud, maakt op het moment tekeningen waarop een ei staat. Ze maken deel uit van een boek dat ze samenstelt over eieren. Op de omslag prijkt de titel, ‘jireboek’ (‘Eierboek’), met daaronder een tekening van een geel ei met twee vrolijke oogjes en een lachende mond. De eerste bladzijde vertoont een ‘gwon ji’, de tweede een ‘romji’ en zo gaat het vrolijk verder.

Wat is een room-ei? Zou het iets te maken hebben met haar kennismaking met roomijs? Moet ik haar nu als verantwoordelijke volwassene gaan vertellen dat een room-ei eigenlijk niet bestaat? Of moet ik haar laten in haar eigen fantasie? Bovendien spel je het met twee o’s en een korte ei.

In de speeltuin gaf ze een zelfgemaakte tekening aan een speelkameraadje. ‘vorhatisj’ had ze erboven geschreven. De vader van Hatice keek me bezorgd aan. Zijn dochter van vier kon nog helemaal niet schrijven. ‘Jij zult ze wel heel erg stimuleren als neerlandicus, of niet dan?’, zei hij. Ik wist niet zo goed wat ik hierop moest zeggen. Naar waarheid heb ik geantwoord dat ik schrok toen zowel onze oudste als onze jongste met vier jaar spontaan woordjes gingen aanwijzen bij het voorlezen. En dat ik zelf zes jaar was toen ik dat ging doen, gewoon via school.

Stond ik hier nou als collega-ouder in de speeltuin of als neerlandicus? Al snel werden de vader en ik omringd door wat andere ouders die deelnamen aan het gesprek. ‘Lees jij haar dan Vondel en Hooft voor?’, grapte een ouder. ‘Nee, dat doe ik pas als ze twaalf zijn,’ zei ik maar. Eerlijk heb ik alle vragen beantwoord, maar adviezen heb ik niet gegeven. Ik doe het hele vader zijn ook maar voor het eerst en heel lineair verloopt het proces niet, vooral niet in mijn gemoed.

Toen ik voor de klas stond werd me regelmatig om advies gevraagd hoe je taal van kinderen het beste kan stimuleren. Voordat ik vader was lepelde ik braaf uit mijn geheugen op wat je als leraar zegt, zoals: ‘Voorlezen, naar de bibliotheek gaan, spelletjes doen en veel praten.’ Dingen waar de gemiddelde ouder ook op komt. ‘Wacht maar tot je zelf vader bent,’ zei een vader eens tegen mij, niet verwijtend overigens. Hij had gelijk.

Wat is de juiste grondhouding die je als ouder moet hebben? Of sowieso als volwassene in de buurt van kinderen? Wat hebben zij aan mijn levenservaring? Ben ik me bewust genoeg van mijn eigen zwakke plekken? Wat moet ik met de volkomen onbevangenheid van mijn kinderen?

In het room-ei schuilt het antwoord. Het room-ei bestaat. Ze heeft er immers één getekend. Ik stimuleer haar om nog meer eieren te bedenken. Onze oudste dochter (tien jaar) bedenkt intussen in háár volkomen onschuld, al hardop een recept voor room-ei. Terwijl ik van binnen mijn twijfel zit te overwinnen maakt zij op die manier taal al zichtbaar. En, in dit geval, nog smakelijk ook.

Martijn Wijngaards

(Omwille van de privacy is de in dit stuk opgevoerde naam gefingeerd.)

Aanleiding

In de voorbereiding van het Drongo Talenfestival 2019 heeft de Gelijke Kansen Alliantie gesproken met diverse professionals. Eén van hen is Martijn Wijngaards, doorgewinterd neerlandicus, voorheen onder meer actief als bibliotheekmanager (Noordoost Brabantse Bibliotheken) en leraar Nederlands (onder meer Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Canisius College en Rijn IJssel College). Op verzoek van de Gelijke Kansen Alliantie heeft Martijn opgeschreven wat de drie deelthema’s in hem oproepen. In evenzoveel anekdotes verwoordt hij welke gedachten, gevoelens en twijfels hij kent als vader én professional.