Woensdag 9 september nam ik in De Balie – als programmaleider van de Gelijke Kansen Alliantie – deel aan een paneldiscussie over stapelaars in het onderwijs. Aanleiding was een onderzoek van het Verwey Jonker Instituut vanuit het perspectief van de stapelaar zelf, met de focus op jongeren met een migratieachtergrond. Een bijzondere avond met krachtige en eerlijke verhalen van jongeren, die na een onderwijscarrière langs verschillende routes, allemaal op een voor hen passend niveau zijn uitgestroomd.

En dat is eigenlijk precies waar mijn worsteling begint. Want waar uit het onderzoek en gedurende de avond hele specifieke factoren, verschillen en oplossingen naar voren kwamen, bekroop mij – zoals vaker – het gevoel dat we door scherper te kijken, uiteindelijk soms veel minder lijken te zien.

Kansengelijkheid is een uitdaging op ieder niveau en in ieder aspect van ons onderwijssysteem. Onderadvisering, ouderbetrokkenheid, de aansluiting op de leefwerelden van leerlingen en al dan niet stapelen, waar we woensdagavond over spraken, zijn daar voorbeelden van. Wanneer we echter kijken naar één aspect, wordt het gesprek over kansengelijkheid al snel te krap. Dan lijkt onderadvisering een verwijt aan de leraar of klinkt de roep om systeemwijziging zó hard, dat we voorbijgaan aan wat we nu al kunnen doen en de nieuwe vormen en verbindingen die veel scholen in Nederland al maken.

Een eigen pad voor ieder kind

Is het feit dat we in Nederland kunnen stapelen per definitie slecht? Het biedt ieder kind een eigen pad en de mogelijkheid en zijn talent maximaal te ontwikkelen, waarbij ik vanzelfsprekend tegen het onnodig lager inschalen van kinderen ben. Ieder talent herkennen en erkennen is de opdracht, maar ligt die alleen bij de leerkracht of ook bij de ouders, of bij de samenleving als die ouders dat niet kunnen?

Met de kennis van het heden hadden we op cruciale momenten in het verleden wellicht andere keuzes gemaakt. We zijn nu tussen de 10 en 15 jaar verder dan toen de meer dan 2.100 respondenten hun schooladvies kregen. Wat is er veranderd, met de toenemende aandacht voor kansengelijkheid in het onderwijs van de afgelopen 4 jaar? De verhalen van toen zijn wellicht niet hetzelfde als nu, terwijl er nog steeds sprake is van onderadvisering. Uit het onderzoek van Verwey Jonker blijkt bijvoorbeeld dat het verschil voor jongeren met een migratieachtergrond in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam kleiner is. Komt dat door de omgeving of doordat die omgeving zich daar bewust van is en gericht inzet op het verkleinen van dit verschil?

De invloed van een migratieachtergrond

De invloed van een migratieachtergrond wordt kleiner, terwijl de invloed van een lage sociaal-economische status steeds grotere gevolgen heeft voor kansen in het onderwijs. Dat beeld herken ik uit de verhalen die we met de Gelijke Kansen Alliantie ophalen, van Zuid-Limburg tot Oost-Groningen, uit Drenthe, Friesland en Brabant, waar een gebrek aan motivatie in de thuisomgeving bijvoorbeeld doorslaggevend kan zijn. Allemaal voorbeelden van hoe kansengelijkheid in het onderwijs zich continu ontwikkelt en daarmee: hoe belangrijk het is breed te blijven kijken naar alle factoren die hierbij een rol spelen.

Kansenongelijkheid in het onderwijs is een veelkoppig monster. Uit recent onderzoek dat we lieten uitvoeren, kwamen dertig (!) factoren naar voren, die weer onder te verdelen zijn op vijf niveaus (leerling, familie, school, wijk en samenleving) en op hun beurt weer met elkaar samenhangen of met elkaar interacteren. Eigenlijk precies zoals in de verhalen van de jongeren afgelopen woensdag, die zowel vertelden over het gebrek aan vertrouwen in eigen kunnen of bepaalde vaardigheden als de aanwezigheid van die ene persoon die voor hen wél het verschil heeft gemaakt.

Hoe blijven we in gesprek?

Voor hen en voor al het talent dat hen nog volgt, blijven we met de Gelijke Kansen Alliantie telkens weer verkennen waar en hoe we ervoor kunnen zorgen dat het verschil gemaakt wordt. Voor mijzelf is daarbij de vraag relevant: hoe zorgen we ervoor dat we het juiste gesprek met elkaar blijven voeren? Met de aandacht voor de complexiteit der dingen, zonder voorbij te gaan aan persoonlijke pijn.

Wie het weet mag het zeggen. Wat vindt u?